Principiële bezwaren van de arts 
Als een arts principiële bezwaren heeft tegen euthanasie, moet hij aan de patiënt uitleggen waarom hij het verzoek niet kan inwilligen. Ook moet de arts de patiënt in de gelegenheid stellen om een collega te benaderen die die bezwaren niet heeft. Hij heeft geen juridische verwijsplicht, maar wel een morele en professionele verantwoordelijkheid om de patiënt tijdig te helpen om die collega te vinden. Het heeft de voorkeur dat de arts de patiënt overdraagt aan een collega binnen een plaatselijk of regionaal samenwerkingsverband, die in principe bereid is om euthanasie te overwegen. De arts kan de patiënt ook verwijzen naar Expertisecentrum Euthanasie. Dit centrum verleent zorg aan patiënten die niet bij hun eigen behandelaar terecht kunnen en begeleidt artsen bij complexe euthanasietrajecten. Zie ook paragraaf 2.5.

Situatiegebonden bezwaren 
Het komt ook voor dat een arts op grond van situatiegebonden bezwaren niet (meer) tot euthanasie kan overgaan, terwijl hij geen principiële bezwaren heeft tegen euthanasie en er wel aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Dat kan bijvoorbeeld zijn vanwege tijdelijke emotionele bezwaren of vanwege langdurige afwezigheid. In die gevallen moet de arts aan de patiënt uitleggen waarom hij het verzoek niet (meer) kan inwilligen. Daarnaast moet hij de patiënt tijdig overdragen aan een collega die eventueel wel bereid is om de euthanasie uit te voeren. Wanneer euthanasie niet (meer) tot de mogelijkheden behoort, heeft de arts uiteraard een zorgplicht om met de patiënt en naasten te bekijken wat passende zorg in de laatste levensfase is.

Afzien van behandeling en verschil van inzicht 
Het is aan de patiënt om voor zichzelf in een gegeven situatie te besluiten of hij een voorgestelde behandeling wil ondergaan. Uitgangspunt is dat een patiënt niet verplicht is zich te laten behandelen of in een instelling te laten opnemen. Een moeilijke situatie kan ontstaan als de arts inschat dat de patiënt zichzelf daarmee in een uitzichtloze en ondraaglijke situatie brengt. Hoewel de patiënt altijd het recht heeft om van een behandeling af te zien, kan het afhouden van een reële behandeling (dat wil zeggen een behandeling die het lijden zou verlichten of wegnemen ) ertoe leiden dat (vooralsnog) geen euthanasie kan plaatsvinden. Euthanasie mag op grond van de wet immers alleen plaatsvinden wanneer er geen reële mogelijkheden meer zijn om het lijden te verlichten.

Ook kan de arts met de patiënt een verschil van mening krijgen over de inschatting van bijvoorbeeld de uitzichtloosheid en/of de ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt. In een dergelijke situatie moet de arts in ieder geval onderzoeken waarom de patiënt zijn lijden als ondraaglijk ervaart en als uitzichtloos aanmerkt, en kan er aanleiding zijn om nog eens een goede probleemanalyse te doen. Blijft er een wezenlijk verschil van inzicht tussen arts en patiënt, dan staat het de patiënt vrij om een andere arts te zoeken.

De professionele norm is dat de arts de patiënt tijdig en helder informeert over zijn opvattingen over euthanasie. De arts behoort daarom in een vroeg stadium voor zichzelf te bepalen of hij in principe bereid is om euthanasie in een bepaalde situatie uit te voeren. Hij moet voorkomen dat hij de patiënt hierover pas informeert in een fase waarin er weinig tijd of gelegenheid meer is om nog andere oplossingsrichtingen te bespreken. Wanneer een arts niet bereid is om in te gaan op een euthanasieverzoek van een patiënt, behoort hij de formele (consultatie)procedure ook niet te starten. Zo voorkomt hij dat hij bij de patiënt mogelijk onterechte verwachtingen wekt.

Een arts kan vanwege levensbeschouwelijke of ethische opvattingen principiële bezwaren hebben tegen euthanasie. Ook kan een arts situatiegebonden bezwaren hebben, bijvoorbeeld vanwege (tijdelijke) overbelasting of privéomstandigheden. Als een arts bezwaren heeft tegen euthanasie, horen collega’s en patiënten dat te respecteren. Artsen hebben immers geen plicht om medewerking te verlenen aan euthanasie.

Principiële bezwaren van de arts 
Als een arts principiële bezwaren heeft tegen euthanasie, moet hij aan de patiënt uitleggen waarom hij het verzoek niet kan inwilligen. Ook moet de arts de patiënt in de gelegenheid stellen om een collega te benaderen die die bezwaren niet heeft. Hij heeft geen juridische verwijsplicht, maar wel een morele en professionele verantwoordelijkheid om de patiënt tijdig te helpen om die collega te vinden. Het heeft de voorkeur dat de arts de patiënt overdraagt aan een collega binnen een plaatselijk of regionaal samenwerkingsverband, die in principe bereid is om euthanasie te overwegen. De arts kan de patiënt ook verwijzen naar Expertisecentrum Euthanasie. Dit centrum verleent zorg aan patiënten die niet bij hun eigen behandelaar terecht kunnen en begeleidt artsen bij complexe euthanasietrajecten. Zie ook paragraaf 2.5.

Situatiegebonden bezwaren 
Het komt ook voor dat een arts op grond van situatiegebonden bezwaren niet (meer) tot euthanasie kan overgaan, terwijl hij geen principiële bezwaren heeft tegen euthanasie en er wel aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Dat kan bijvoorbeeld zijn vanwege tijdelijke emotionele bezwaren of vanwege langdurige afwezigheid. In die gevallen moet de arts aan de patiënt uitleggen waarom hij het verzoek niet (meer) kan inwilligen. Daarnaast moet hij de patiënt tijdig overdragen aan een collega die eventueel wel bereid is om de euthanasie uit te voeren. Wanneer euthanasie niet (meer) tot de mogelijkheden behoort, heeft de arts uiteraard een zorgplicht om met de patiënt en naasten te bekijken wat passende zorg in de laatste levensfase is.

Afzien van behandeling en verschil van inzicht 
Het is aan de patiënt om voor zichzelf in een gegeven situatie te besluiten of hij een voorgestelde behandeling wil ondergaan. Uitgangspunt is dat een patiënt niet verplicht is zich te laten behandelen of in een instelling te laten opnemen. Een moeilijke situatie kan ontstaan als de arts inschat dat de patiënt zichzelf daarmee in een uitzichtloze en ondraaglijke situatie brengt. Hoewel de patiënt altijd het recht heeft om van een behandeling af te zien, kan het afhouden van een reële behandeling (dat wil zeggen een behandeling die het lijden zou verlichten of wegnemen ) ertoe leiden dat (vooralsnog) geen euthanasie kan plaatsvinden. Euthanasie mag op grond van de wet immers alleen plaatsvinden wanneer er geen reële mogelijkheden meer zijn om het lijden te verlichten.

Ook kan de arts met de patiënt een verschil van mening krijgen over de inschatting van bijvoorbeeld de uitzichtloosheid en/of de ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt. In een dergelijke situatie moet de arts in ieder geval onderzoeken waarom de patiënt zijn lijden als ondraaglijk ervaart en als uitzichtloos aanmerkt, en kan er aanleiding zijn om nog eens een goede probleemanalyse te doen. Blijft er een wezenlijk verschil van inzicht tussen arts en patiënt, dan staat het de patiënt vrij om een andere arts te zoeken.

De professionele norm is dat de arts de patiënt tijdig en helder informeert over zijn opvattingen over euthanasie. De arts behoort daarom in een vroeg stadium voor zichzelf te bepalen of hij in principe bereid is om euthanasie in een bepaalde situatie uit te voeren. Hij moet voorkomen dat hij de patiënt hierover pas informeert in een fase waarin er weinig tijd of gelegenheid meer is om nog andere oplossingsrichtingen te bespreken. Wanneer een arts niet bereid is om in te gaan op een euthanasieverzoek van een patiënt, behoort hij de formele (consultatie)procedure ook niet te starten. Zo voorkomt hij dat hij bij de patiënt mogelijk onterechte verwachtingen wekt.

Een arts kan vanwege levensbeschouwelijke of ethische opvattingen principiële bezwaren hebben tegen euthanasie. Ook kan een arts situatiegebonden bezwaren hebben, bijvoorbeeld vanwege (tijdelijke) overbelasting of privéomstandigheden. Als een arts bezwaren heeft tegen euthanasie, horen collega’s en patiënten dat te respecteren. Artsen hebben immers geen plicht om medewerking te verlenen aan euthanasie.