BIJLAGE
1 Hoge Raad, 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:712 (strafzaak) en ECLI:NL:HR:2020:713 (tuchtzaak).
2 In 2012 stelde de KNMG dat een SCEN-arts altijd met de patiënt moet kunnen communiceren om te kunnen beoordelen of aan de zorgvuldigheidscriteria van de euthanasiewet is voldaan. In december 2015 werkte de KNMG mee aan de Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek, waarin staat: ‘Er kunnen zich echter zeer uitzonderlijke situaties voordoen waarin de patiënt naast de dementie ondraaglijk lijdt aan bijkomende lichamelijke klachten zoals ernstige benauwdheid of pijn. Ook angst, agressie of onrust kunnen bijdragen aan ondraaglijk lijden. In die zeldzame gevallen kan een arts gehoor geven aan het euthanasieverzoek, ook als de patiënt dit niet meer in woord of gebaar kan bevestigen.’
3.2 Aanleiding en doel project
In de maatschappij bestaat discussie over het al dan niet aanvaardbaar zijn van euthanasie bij wilsonbekwame mensen met dementie op grond van een schriftelijk euthanasieverzoek. Aanleiding voor deze maatschappelijke discussie was onder meer dat de RTE in de afgelopen jaren een aantal keer oordeelden dat een arts niet handelde volgens de wettelijke zorgvuldigheidseisen in een situatie van euthanasie bij een patiënt met vergevorderde dementie. In één zaak wees de Hoge Raad in april 2020 twee arresten: één in de strafzaak en één in de tuchtzaak.1 De Hoge Raad bevestigde hierin dat euthanasie bij patiënten met vergevorderde dementie in sommige situaties past binnen het kader van de euthanasiewet.
De maatschappelijke onrust die door de discussie werd veroorzaakt, kwam ook tot uiting in de media. Onder meer door de actie ‘Niet stiekem bij euthanasie’, waarin een groep artsen een petitie ondertekende die kanttekeningen plaatst bij euthanasie bij wilsonbekwame mensen. Daarop volgden meerdere opiniestukken van voor- en tegenstanders.
Wat ook bijdraagt aan de maatschappelijke onrust en de druk die artsen ervaren, is de onduidelijkheid in de samenleving (en onze achterban) over het standpunt van de KNMG. Er is een ervaren discrepantie tussen uitingen van de KNMG in 2012 en 2015 ten aanzien van euthanasie bij vergevorderde dementie.2
Daarnaast wordt ook in de derde evaluatie van de euthanasiewet gesteld dat er momenteel onduidelijkheid is over de positie van de KNMG inzake euthanasie bij vergevorderde dementie.
In een reactie op bovenstaande evaluatie en de ontstane maatschappelijke onrust, heeft de KNMG toegezegd een standpunt te ontwikkelen over deze problematiek teneinde deze onduidelijkheid weg te nemen. Uit gesprekken met federatiepartners van de KNMG en betrokken artsen bleek dat er, naast duidelijkheid over de positie van de KNMG, ook behoefte bestaat aan handvatten voor artsen over hoe ze vanuit professioneel perspectief moeten omgaan met een euthanasieverzoek van patiënten in verschillende fasen van dementie.
Op basis hiervan is het project Euthanasie bij dementie gestart. Het doel van dit project was het formuleren van een KNMG-visie waarin de professionele standaard wordt geformuleerd rond euthanasievraagstukken bij mensen met dementie. Het project beoogde antwoord te geven op de vraag onder welke voorwaarden het professioneel verantwoord is om euthanasie uit te voeren bij mensen met dementie.
1 Hoge Raad, 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:712 (strafzaak) en ECLI:NL:HR:2020:713 (tuchtzaak).
2 In 2012 stelde de KNMG dat een SCEN-arts altijd met de patiënt moet kunnen communiceren om te kunnen beoordelen of aan de zorgvuldigheidscriteria van de euthanasiewet is voldaan. In december 2015 werkte de KNMG mee aan de Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek, waarin staat: ‘Er kunnen zich echter zeer uitzonderlijke situaties voordoen waarin de patiënt naast de dementie ondraaglijk lijdt aan bijkomende lichamelijke klachten zoals ernstige benauwdheid of pijn. Ook angst, agressie of onrust kunnen bijdragen aan ondraaglijk lijden. In die zeldzame gevallen kan een arts gehoor geven aan het euthanasieverzoek, ook als de patiënt dit niet meer in woord of gebaar kan bevestigen.’
In de maatschappij bestaat discussie over het al dan niet aanvaardbaar zijn van euthanasie bij wilsonbekwame mensen met dementie op grond van een schriftelijk euthanasieverzoek. Aanleiding voor deze maatschappelijke discussie was onder meer dat de RTE in de afgelopen jaren een aantal keer oordeelden dat een arts niet handelde volgens de wettelijke zorgvuldigheidseisen in een situatie van euthanasie bij een patiënt met vergevorderde dementie. In één zaak wees de Hoge Raad in april 2020 twee arresten: één in de strafzaak en één in de tuchtzaak.1 De Hoge Raad bevestigde hierin dat euthanasie bij patiënten met vergevorderde dementie in sommige situaties past binnen het kader van de euthanasiewet.
De maatschappelijke onrust die door de discussie werd veroorzaakt, kwam ook tot uiting in de media. Onder meer door de actie ‘Niet stiekem bij euthanasie’, waarin een groep artsen een petitie ondertekende die kanttekeningen plaatst bij euthanasie bij wilsonbekwame mensen. Daarop volgden meerdere opiniestukken van voor- en tegenstanders.
Wat ook bijdraagt aan de maatschappelijke onrust en de druk die artsen ervaren, is de onduidelijkheid in de samenleving (en onze achterban) over het standpunt van de KNMG. Er is een ervaren discrepantie tussen uitingen van de KNMG in 2012 en 2015 ten aanzien van euthanasie bij vergevorderde dementie.2
Daarnaast wordt ook in de derde evaluatie van de euthanasiewet gesteld dat er momenteel onduidelijkheid is over de positie van de KNMG inzake euthanasie bij vergevorderde dementie.
In een reactie op bovenstaande evaluatie en de ontstane maatschappelijke onrust, heeft de KNMG toegezegd een standpunt te ontwikkelen over deze problematiek teneinde deze onduidelijkheid weg te nemen. Uit gesprekken met federatiepartners van de KNMG en betrokken artsen bleek dat er, naast duidelijkheid over de positie van de KNMG, ook behoefte bestaat aan handvatten voor artsen over hoe ze vanuit professioneel perspectief moeten omgaan met een euthanasieverzoek van patiënten in verschillende fasen van dementie.
Op basis hiervan is het project Euthanasie bij dementie gestart. Het doel van dit project was het formuleren van een KNMG-visie waarin de professionele standaard wordt geformuleerd rond euthanasievraagstukken bij mensen met dementie. Het project beoogde antwoord te geven op de vraag onder welke voorwaarden het professioneel verantwoord is om euthanasie uit te voeren bij mensen met dementie.
3.2 Aanleiding en doel project
BIJLAGE