Als een arts onvoldoende deskundig is om de behandelmogelijkheden te beoordelen, dan moet hij een collega raadplegen die ter zake deskundig is. Dat kan een arts zijn die bij de behandeling betrokken was of een andere collega met de gewenste deskundigheid. In sommige omstandigheden, bijvoorbeeld als het om zingevingsvraagstukken gaat, is het aangewezen om andere deskundigen te raadplegen, zoals psychologen, maatschappelijk werkers of geestelijk verzorgers, en samen met hen te beoordelen of er nog passende interventies mogelijk zijn.

De patiënt heeft altijd het recht om bepaalde (palliatieve) behandelopties niet (meer) te willen ondergaan. Maar weigert een patiënt een behandeloptie met een reëel perspectief op verlichting van het lijden, dan kan dat tot gevolg hebben dat er geen euthanasie kan plaatsvinden. Immers, de zorgvuldigheidseis bepaalt dat er voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt, geen redelijke behandelopties meer zijn. Als de patiënt de behandeling niet ondergaat, kan dat later wel leiden tot een onomkeerbare situatie waarbij alsnog sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Als in die situatie aan alle zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet wordt voldaan, kan de arts op het euthanasieverzoek ingaan.

De patiënt speelt dus zelf een belangrijke rol bij de afweging of een alternatief redelijk is. Onderdelen van die afweging zijn onder meer de behandelingen die hij al heeft ondergaan, de eventuele bijwerkingen van een behandeling en het te verwachten resultaat, de fase van het ziekteproces, de leeftijd, biografie en medische situatie van de patiënt, en zijn fysieke en psychische draagkracht. Veel hangt af van de specifieke situatie. De situatie van een patiënt die een belastende chemotherapie weigert, is anders dan de situatie van een patiënt die iedere vorm van pijnbestrijding weigert. Het is niet nodig dat alle denkbare interventies worden uitgeprobeerd. Soms geldt: genoeg is genoeg. Een patiënt kan goede redenen hebben om bepaalde vormen van zorg te weigeren, bijvoorbeeld omdat hij bang is om suf te worden of het bewustzijn te verliezen, zoals kan gebeuren bij intensieve pijnbestrijding of palliatieve sedatie. De context van de patiënt vanuit diens waarden, normen en biografie moet hierin zorgvuldig worden meegenomen. Uiteindelijk is het de arts die beslist of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan en hij het euthanasieverzoek kan inwilligen.

De vierde zorgvuldigheidseis in de euthanasiewet is dat de arts en de patiënt gezamenlijk tot de conclusie moeten komen dat er ‘geen redelijke andere oplossingen’ zijn. Deze eis ligt al min of meer besloten in het vereiste dat het lijden uitzichtloos is. De toegevoegde waarde van deze vierde eis is dat patiënt en arts samen moeten afwegen welke mogelijkheden er nog zijn en of die nog reëel zijn.

De vraag is of er naar gangbare en geobjectiveerde medische maatstaven een reëel behandelperspectief is of niet. Een behandelperspectief is reëel:

  • als er naar actueel medisch inzicht bij een adequate behandeling zicht op verbetering bestaat;
  • als die verbetering binnen afzienbare termijn te verwachten valt; en
  • als er een redelijke verhouding is tussen de te verwachten resultaten en de belasting die de behandeling voor de patiënt met zich meebrengt.

Als een arts onvoldoende deskundig is om de behandelmogelijkheden te beoordelen, dan moet hij een collega raadplegen die ter zake deskundig is. Dat kan een arts zijn die bij de behandeling betrokken was of een andere collega met de gewenste deskundigheid. In sommige omstandigheden, bijvoorbeeld als het om zingevingsvraagstukken gaat, is het aangewezen om andere deskundigen te raadplegen, zoals psychologen, maatschappelijk werkers of geestelijk verzorgers, en samen met hen te beoordelen of er nog passende interventies mogelijk zijn.

De patiënt heeft altijd het recht om bepaalde (palliatieve) behandelopties niet (meer) te willen ondergaan. Maar weigert een patiënt een behandeloptie met een reëel perspectief op verlichting van het lijden, dan kan dat tot gevolg hebben dat er geen euthanasie kan plaatsvinden. Immers, de zorgvuldigheidseis bepaalt dat er voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt, geen redelijke behandelopties meer zijn. Als de patiënt de behandeling niet ondergaat, kan dat later wel leiden tot een onomkeerbare situatie waarbij alsnog sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Als in die situatie aan alle zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet wordt voldaan, kan de arts op het euthanasieverzoek ingaan.

De patiënt speelt dus zelf een belangrijke rol bij de afweging of een alternatief redelijk is. Onderdelen van die afweging zijn onder meer de behandelingen die hij al heeft ondergaan, de eventuele bijwerkingen van een behandeling en het te verwachten resultaat, de fase van het ziekteproces, de leeftijd, biografie en medische situatie van de patiënt, en zijn fysieke en psychische draagkracht. Veel hangt af van de specifieke situatie. De situatie van een patiënt die een belastende chemotherapie weigert, is anders dan de situatie van een patiënt die iedere vorm van pijnbestrijding weigert. Het is niet nodig dat alle denkbare interventies worden uitgeprobeerd. Soms geldt: genoeg is genoeg. Een patiënt kan goede redenen hebben om bepaalde vormen van zorg te weigeren, bijvoorbeeld omdat hij bang is om suf te worden of het bewustzijn te verliezen, zoals kan gebeuren bij intensieve pijnbestrijding of palliatieve sedatie. De context van de patiënt vanuit diens waarden, normen en biografie moet hierin zorgvuldig worden meegenomen. Uiteindelijk is het de arts die beslist of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan en hij het euthanasieverzoek kan inwilligen.

De vierde zorgvuldigheidseis in de euthanasiewet is dat de arts en de patiënt gezamenlijk tot de conclusie moeten komen dat er ‘geen redelijke andere oplossingen’ zijn. Deze eis ligt al min of meer besloten in het vereiste dat het lijden uitzichtloos is. De toegevoegde waarde van deze vierde eis is dat patiënt en arts samen moeten afwegen welke mogelijkheden er nog zijn en of die nog reëel zijn.

De vraag is of er naar gangbare en geobjectiveerde medische maatstaven een reëel behandelperspectief is of niet. Een behandelperspectief is reëel:

  • als er naar actueel medisch inzicht bij een adequate behandeling zicht op verbetering bestaat;
  • als die verbetering binnen afzienbare termijn te verwachten valt; en
  • als er een redelijke verhouding is tussen de te verwachten resultaten en de belasting die de behandeling voor de patiënt met zich meebrengt.