Instelling
Er kan sprake zijn van een instellingsbeleid ten aanzien van euthanasie. Van de instelling en de behandelend arts worden verwacht dat er in een vroeg stadium duidelijkheid aan de patiënt wordt verschaft over het bestaande beleid.

Voor een arts die werkzaam is bij een zorginstelling, kan dit instellingsbeleid een leidraad vormen en tot steun zijn. Soms sluit het instellingsbeleid euthanasie uit. Dat neemt niet weg dat de arts een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft jegens de patiënt. Het hoeft artsen er dan ook niet van te weerhouden om in individuele gevallen die hulp toch te verlenen. De arts zal zich er steeds van moeten vergewissen of de euthanasie onder dergelijke omstandigheden op verantwoorde wijze in de instelling kan worden uitgevoerd. Als dat niet realiseerbaar is, moet hij onderzoeken of het mogelijk is om de euthanasie in de thuissituatie of elders uit te voeren.


Vaak zijn er nog andere mensen betrokken bij het verzoek om euthanasie, zoals de naasten van de patiënt of medewerkers van de instelling waar de patiënt verblijft. In dat geval geldt voor de arts het volgende.

Naasten
In de meeste gevallen zullen de naasten van de patiënt nauw betrokken zijn bij het euthanasieverzoek. Maar niet altijd zitten patiënt en naasten, of naasten onderling, op één lijn. Bij euthanasie staat het verzoek van de patiënt centraal. De arts kan de mening van de naasten in de afwegingen betrekken, maar deze kunnen het vereiste van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt nooit vervangen. Dit geldt ook als de naaste de vertegenwoordiger van de patiënt is. Euthanasie is namelijk een persoonlijke beslissing van de patiënt.

Het kan ook zijn dat de patiënt niet wil dat er met naasten over het euthanasieverzoek gesproken wordt. Gelet op het medisch beroepsgeheim mag een arts in beginsel alleen spreken met de naasten als de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven. Zie voor meer informatie hierover paragraaf 2.7.1.


Instelling
Er kan sprake zijn van een instellingsbeleid ten aanzien van euthanasie. Van de instelling en de behandelend arts worden verwacht dat er in een vroeg stadium duidelijkheid aan de patiënt wordt verschaft over het bestaande beleid.

Voor een arts die werkzaam is bij een zorginstelling, kan dit instellingsbeleid een leidraad vormen en tot steun zijn. Soms sluit het instellingsbeleid euthanasie uit. Dat neemt niet weg dat de arts een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft jegens de patiënt. Het hoeft artsen er dan ook niet van te weerhouden om in individuele gevallen die hulp toch te verlenen. De arts zal zich er steeds van moeten vergewissen of de euthanasie onder dergelijke omstandigheden op verantwoorde wijze in de instelling kan worden uitgevoerd. Als dat niet realiseerbaar is, moet hij onderzoeken of het mogelijk is om de euthanasie in de thuissituatie of elders uit te voeren.


Vaak zijn er nog andere mensen betrokken bij het verzoek om euthanasie, zoals de naasten van de patiënt of medewerkers van de instelling waar de patiënt verblijft. In dat geval geldt voor de arts het volgende.

Naasten
In de meeste gevallen zullen de naasten van de patiënt nauw betrokken zijn bij het euthanasieverzoek. Maar niet altijd zitten patiënt en naasten, of naasten onderling, op één lijn. Bij euthanasie staat het verzoek van de patiënt centraal. De arts kan de mening van de naasten in de afwegingen betrekken, maar deze kunnen het vereiste van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt nooit vervangen. Dit geldt ook als de naaste de vertegenwoordiger van de patiënt is. Euthanasie is namelijk een persoonlijke beslissing van de patiënt.

Het kan ook zijn dat de patiënt niet wil dat er met naasten over het euthanasieverzoek gesproken wordt. Gelet op het medisch beroepsgeheim mag een arts in beginsel alleen spreken met de naasten als de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven. Zie voor meer informatie hierover paragraaf 2.7.1.