Schriftelijk euthanasieverzoek
In een schriftelijk euthanasieverzoek kan een patiënt aangeven onder welke omstandigheden hij euthanasie zou willen. Zo’n euthanasieverzoek biedt echter geen garantie voor euthanasie. Een arts is immers nooit verplicht om euthanasie uit te voeren. Een schriftelijk euthanasieverzoek alleen is ook nooit voldoende om euthanasie uit te voeren, omdat aan alle zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet moet zijn voldaan. Een schriftelijk euthanasieverzoek kan een mondeling verzoek wel vervangen als de patiënt op het moment van de euthanasie niet meer wilsbekwaam ter zake is.1 Zo’n situatie kan geleidelijk ontstaan, bijvoorbeeld in het geval van dementie. Maar zo’n situatie kan ook plotseling aan de orde zijn, zoals bij een beroerte of een ongeval. Een schriftelijk euthanasieverzoek is alleen een wettelijk vereiste voor die situaties waarin de patiënt wilsonbekwaam ter zake is geworden. In paragraaf 3.4.1 leest u meer over het schriftelijk euthanasieverzoek bij mensen die wilsonbekwaam ter zake zijn.
Een schriftelijk euthanasieverzoek is alleen geldig als de patiënt op het moment dat hij het verzoek opstelde, wilsbekwaam was en 16 jaar of ouder.2 Daarnaast moet het voorzien zijn van de naam en geboortedatum van de patiënt, de datum van het opstellen en de handtekening van de patiënt. Verder moet in het verzoek een beschrijving staan van de concrete omstandigheden waaronder een patiënt euthanasie wenst. Dit impliceert dat de patiënt het euthanasieverzoek zo veel mogelijk in eigen woorden opstelt, waarbij hij duidelijk aangeeft wat hij als uitzichtloos en ondraaglijk lijden beschouwt.
Standaardverklaringen geven de arts vaak onvoldoende houvast om te kunnen bepalen of de situatie waarin de patiënt zich op een gegeven moment bevindt zodanig is dat het euthanasieverzoek van toepassing is. Dat geldt ook voor het gebruik van te algemene termen, zoals ‘een voor mij onwaardige situatie’. De arts moet een patiënt die een schriftelijk euthanasieverzoek wil opstellen hierop wijzen en hem ondersteunen met goede voorlichting. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de patiënt om het schriftelijke euthanasieverzoek met de arts te bespreken, zowel op het moment dat hij het verzoek heeft opgesteld als op momenten dat hij het verzoek heeft geactualiseerd. De arts moet de patiënt wijzen op deze eigen verantwoordelijkheid.
Als de patiënt dat wil, kan de arts met de patiënt meedenken over hoe deze het schriftelijke euthanasieverzoek kan verwoorden. Ook anderen kunnen de patiënt hierbij helpen. Een naaste van de patiënt kan de verklaring ook (mede) voor de patiënt op schrift stellen, als de patiënt hiertoe zelf niet (meer) in staat is. In dat geval kan er nog steeds sprake zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, mits de patiënt wilsbekwaam ter zake is.
Weloverwogenheid
Een verzoek om euthanasie moet naast vrijwillig ook weloverwogen zijn. Dit is het geval als de patiënt een zorgvuldige afweging heeft gemaakt op basis van voldoende (voor de patiënt begrijpelijke) informatie en als hij een helder inzicht heeft in zijn eigen (gezondheids)situatie. De arts moet nagaan of de patiënt het verzoek niet in een opwelling of in een acute situatie doet. Als de patiënt twijfels toont, bijvoorbeeld doordat hij wisselende signalen afgeeft, dan is dat reden voor extra behoedzaamheid. Dat geldt ook als de patiënt niet consistent is in zijn verzoek.
In het algemeen doen patiënt en arts er goed aan om het euthanasieverzoek meermalen in gesprekken aan de orde te stellen. De (gezondheids)situatie en de wensen van de patiënt kunnen immers veranderen. Ook is het belangrijk dat de wensen en verwachtingen van arts en patiënt op elkaar worden afgestemd. Toch hoeft een verzoek om euthanasie niet per se ‘duurzaam’ te zijn, in de zin dat het verzoek pas kan worden ingewilligd als het langere tijd wordt gehandhaafd. Het kan immers gebeuren dat de (gezondheids)situatie van een patiënt snel verslechtert, waardoor het tijdsverloop tussen verzoek en uitvoering (zeer) kort is. Er bestaat dan ook geen minimumlengte voor de tijd die de procedure zou moeten duren. Ook is er geen minimum te geven voor het aantal gesprekken dat de arts zou moeten voeren met de patiënt.
Externe vrijwilligheid
Externe vrijwilligheid houdt in dat het euthanasieverzoek van de patiënt zelf komt en er geen sprake is geweest van beïnvloeding en druk door anderen. De arts zal zich daarvan moeten vergewissen. Om dit te toetsen is het uitgangspunt dat de arts ook met de patiënt alleen spreekt.
Naasten, en ook de vertegenwoordiger, kunnen niet namens de patiënt om euthanasie verzoeken. Zij kunnen de arts wel attenderen op het feit dat de patiënt een euthanasiewens heeft, zodat de arts daarover met de patiënt in gesprek kan gaan. Ook kunnen naasten een (eerder) door de patiënt opgesteld schriftelijk euthanasieverzoek onder de aandacht van de arts brengen, als de patiënt niet (goed) meer tot communicatie in staat is.
Hoewel het van belang is om de naasten te betrekken bij het euthanasieverzoek, is het niet nodig dat zij ermee instemmen. Het is voor de arts vaak wel ingewikkeld om euthanasie uit te voeren als (een deel van) de naasten daar bezwaren tegen hebben. Het is dan in het belang van de patiënt dat de arts zich in de bezwaren verdiept en die zo veel mogelijk probeert weg te nemen.
Het komt voor dat een euthanasieverzoek van een patiënt mede wordt ingegeven doordat de patiënt het gevoel heeft een belasting te vormen voor zijn naasten. Het is aan de arts om hier alert op te zijn. In dat geval is het van belang dat hij deze situatie exploreert en hierover in gesprek gaat met de patiënt, en mogelijk ook met diens naasten. Dit hoeft niet te betekenen dat er geen sprake is van een vrijwillig verzoek om euthanasie. Het gevoel een belasting te zijn kan bijdragen aan het ondraaglijk lijden dat de patiënt ervaart, maar is op zichzelf niet voldoende grond om aan te nemen dat sprake is van ondraaglijk lijden.
1 Zie ook de Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek
2 Artikel 2 lid 2 euthanasiewet.
Interne vrijwilligheid
We spreken bij een euthanasieverzoek van interne vrijwilligheid als de patiënt wilsbekwaam is. Een wilsbekwame patiënt:
- kan op begrijpelijke wijze communiceren over het euthanasieverzoek;
- kan de relevante (medische) informatie begrijpen en heeft inzicht in zijn (gezondheids)situatie;
- kan de situatie en de gevolgen van euthanasie en eventuele alternatieven overzien; en
- kan duidelijk maken waarom hij euthanasie wil.
De wet stelt niet als eis dat er – als de patiënt wilsbekwaam is – een schriftelijk euthanasieverzoek moet zijn. Een mondeling verzoek is in die situatie voldoende. Het is wel belangrijk dat de arts aantekeningen van het mondelinge verzoek en de gesprekken daarover maakt in het medisch dossier van de patiënt. Daarnaast kan een schriftelijk euthanasieverzoek ondersteunend en verhelderend zijn in de gesprekken met de patiënt. Dat geldt helemaal als de patiënt moeilijk verbaal kan communiceren.
Het komt voor dat het verbaal communicatievermogen van de patiënt door ziekte afneemt of wordt bemoeilijkt. Soms kan de patiënt dan nog wel op andere manieren communiceren, zoals via handgebaren, knipperen met de ogen, of een spraakcomputer. Ook gedragsuitingen kunnen soms worden gezien als communicatieve uitingen. In die situaties moet de arts aannemelijk maken dat de uitingen van de patiënt gezien kunnen worden als een weloverwogen en vrijwillig verzoek.
Een eerder opgesteld schriftelijk euthanasieverzoek kan in dergelijke situaties ondersteunend zijn. De arts zal dit verzoek in samenhang met de actuele uitingen van de patiënt moeten bezien. Als een patiënt niet meer in staat is om een verzoek schriftelijk vast te leggen, dan kan een alternatief zijn om een audio- en/of video-opname te maken en deze op te nemen in het medisch dossier. Het moet dan wel duidelijk zijn wanneer deze opname is gemaakt en ten overstaan van wie de patiënt het verzoek heeft gedaan.
Belangrijk is dat de arts inzichtelijk kan maken waarom en op basis waarvan hij tot de overtuiging is gekomen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door in het medisch dossier aantekeningen te van gesprekken met de patiënt, de naasten, de betrokken zorgprofessionals en/of eerdere behandelaren.
Wilsbekwaamheid kan wisselen door de tijd heen. Ook is wilsbekwaamheid taakafhankelijk en kan een patiënt tegelijkertijd wilsbekwaam zijn voor de ene beslissing (bijvoorbeeld een verzoek om euthanasie) en wilsonbekwaam zijn voor de andere (bijvoorbeeld de keuze van een hypotheek). Twijfelt de arts over de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek? Dan is het van belang dat hij een ter zake deskundige – anders dan de SCEN-arts – inschakelt om dit te beoordelen. Te denken valt aan een psychiater, een specialist ouderengeneeskunde, klinisch geriater of een arts die geregistreerd is bij de VIA (Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen).
Geldigheidsduur en aantal gesprekken
Een op schrift gesteld euthanasieverzoek heeft geen wettelijk bepaalde geldigheidsduur, noch is het wettelijk vereist dat het op gezette tijden wordt geactualiseerd. In de regel geldt wel: hoe ouder het schriftelijke euthanasieverzoek is, hoe meer twijfel er kan zijn over de vraag of het verzoek nog wel weergeeft wat de patiënt werkelijk wilde. In gevallen waarin de patiënt het schriftelijke euthanasieverzoek regelmatig heeft geactualiseerd, zal de arts aan de verklaring meer waarde kunnen hechten dan wanneer dat niet is gebeurd. Dat geldt ook als de patiënt de inhoud van het verzoek na het opstellen ervan mondeling heeft herbevestigd.
Er is geen norm voor het aantal gesprekken dat de arts en de patiënt over het schriftelijke euthanasieverzoek moeten voeren. Dit hangt immers sterk af van de omstandigheden van de patiënt. Het is van belang om de gesprekken met de patiënt en ook met eventuele naasten en andere hulpverleners, goed te documenteren in het medisch dossier. Verhuist de patiënt naar een andere woon- of zorgvorm of krijgt hij een andere behandelend arts? Dan is het belangrijk om te zorgen voor een goede, bij voorkeur ‘warme’, overdracht van de informatie en een integrale overdracht van de gesprekshistorie uit het medisch dossier. Dit geldt zeker voor patiënten bij wie verminderde wilsbekwaamheid wordt voorzien.
Spreken over het schriftelijke euthanasieverzoek
Als een arts een schriftelijk euthanasieverzoek krijgt, is het belangrijk dat hij dit niet zomaar opbergt, maar altijd met de patiënt bespreekt. De arts kan het schriftelijke euthanasieverzoek beschouwen als een uitnodiging om met de patiënt in gesprek te gaan over diens wensen en verwachtingen. Door gesprekken tussen de arts en de patiënt krijgt een schriftelijk euthanasieverzoek meer waarde en een duidelijkere betekenis. Het is belangrijk dat de arts aantekeningen maakt van de gesprekken met de patiënt en deze opslaat in het medisch dossier.
In gesprekken met de patiënt moet de arts ook ingaan op de mogelijkheden en onmogelijkheden van een schriftelijk euthanasieverzoek. Het is belangrijk om onterechte verwachtingen te voorkomen en weg te nemen. De arts moet ook duidelijk aangeven of hij zelf bereid is om in de beschreven situatie euthanasie uit te voeren. De patiënt moet weten dat een schriftelijk euthanasieverzoek geen garantie biedt op euthanasie en dat hij dit dus niet op die manier kan ‘regelen’. Immers, op het moment dat de situatie zoals beschreven in het schriftelijke euthanasieverzoek is aangebroken, ontbreekt soms de wettelijke en professionele mogelijkheid om euthanasie uit te voeren. Bijvoorbeeld omdat niet aan alle zorgvuldigheidseisen in de euthanasiewet is voldaan.
Ook als er geen euthanasie plaatsvindt, kan een schriftelijk euthanasieverzoek van een patiënt die later wilsonbekwaam ter zake is geworden van belang zijn. Het kan de arts, de patiënt of de vertegenwoordiger houvast geven bij de keuze voor het inzetten van zorgverlening of het afzien van levensverlengende handelingen.
Een verzoek om euthanasie moet in alle gevallen van de patiënt zelf afkomstig zijn én vrijwillig en weloverwogen worden geuit. Is de arts daarvan niet overtuigd, dan kan hij het verzoek niet inwilligen. Doorgaans wordt dit verzoek mondeling gedaan, maar in een situatie van wilsonbekwaamheid ter zake kan een schriftelijk euthanasieverzoek het mondeling verzoek vervangen. Zie daarvoor paragraaf 3.4.1.
Een euthanasieverzoek wordt als ‘vrijwillig’ beschouwd als:
- de patiënt op het moment dat hij het verzoek deed, wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek (‘interne vrijwilligheid’); en
- de patiënt het verzoek heeft gedaan zonder onaanvaardbare invloed van anderen (‘externe vrijwilligheid’).
Er is sprake van ‘weloverwogenheid’ als een patiënt in staat is geweest om op basis van volledige informatie en een helder inzicht in de eigen (gezondheids)situatie, een zorgvuldige afweging te maken. Hieronder lichten we deze elementen verder toe.
Externe vrijwilligheid
Externe vrijwilligheid houdt in dat het euthanasieverzoek van de patiënt zelf komt en er geen sprake is geweest van beïnvloeding en druk door anderen. De arts zal zich daarvan moeten vergewissen. Om dit te toetsen is het uitgangspunt dat de arts ook met de patiënt alleen spreekt.
Naasten, en ook de vertegenwoordiger, kunnen niet namens de patiënt om euthanasie verzoeken. Zij kunnen de arts wel attenderen op het feit dat de patiënt een euthanasiewens heeft, zodat de arts daarover met de patiënt in gesprek kan gaan. Ook kunnen naasten een (eerder) door de patiënt opgesteld schriftelijk euthanasieverzoek onder de aandacht van de arts brengen, als de patiënt niet (goed) meer tot communicatie in staat is.
Hoewel het van belang is om de naasten te betrekken bij het euthanasieverzoek, is het niet nodig dat zij ermee instemmen. Het is voor de arts vaak wel ingewikkeld om euthanasie uit te voeren als (een deel van) de naasten daar bezwaren tegen hebben. Het is dan in het belang van de patiënt dat de arts zich in de bezwaren verdiept en die zo veel mogelijk probeert weg te nemen.
Het komt voor dat een euthanasieverzoek van een patiënt mede wordt ingegeven doordat de patiënt het gevoel heeft een belasting te vormen voor zijn naasten. Het is aan de arts om hier alert op te zijn. In dat geval is het van belang dat hij deze situatie exploreert en hierover in gesprek gaat met de patiënt, en mogelijk ook met diens naasten. Dit hoeft niet te betekenen dat er geen sprake is van een vrijwillig verzoek om euthanasie. Het gevoel een belasting te zijn kan bijdragen aan het ondraaglijk lijden dat de patiënt ervaart, maar is op zichzelf niet voldoende grond om aan te nemen dat sprake is van ondraaglijk lijden.
Geldigheidsduur en aantal gesprekken
Een op schrift gesteld euthanasieverzoek heeft geen wettelijk bepaalde geldigheidsduur, noch is het wettelijk vereist dat het op gezette tijden wordt geactualiseerd. In de regel geldt wel: hoe ouder het schriftelijke euthanasieverzoek is, hoe meer twijfel er kan zijn over de vraag of het verzoek nog wel weergeeft wat de patiënt werkelijk wilde. In gevallen waarin de patiënt het schriftelijke euthanasieverzoek regelmatig heeft geactualiseerd, zal de arts aan de verklaring meer waarde kunnen hechten dan wanneer dat niet is gebeurd. Dat geldt ook als de patiënt de inhoud van het verzoek na het opstellen ervan mondeling heeft herbevestigd.
Er is geen norm voor het aantal gesprekken dat de arts en de patiënt over het schriftelijke euthanasieverzoek moeten voeren. Dit hangt immers sterk af van de omstandigheden van de patiënt. Het is van belang om de gesprekken met de patiënt en ook met eventuele naasten en andere hulpverleners, goed te documenteren in het medisch dossier. Verhuist de patiënt naar een andere woon- of zorgvorm of krijgt hij een andere behandelend arts? Dan is het belangrijk om te zorgen voor een goede, bij voorkeur ‘warme’, overdracht van de informatie en een integrale overdracht van de gesprekshistorie uit het medisch dossier. Dit geldt zeker voor patiënten bij wie verminderde wilsbekwaamheid wordt voorzien.
Spreken over het schriftelijke euthanasieverzoek
Als een arts een schriftelijk euthanasieverzoek krijgt, is het belangrijk dat hij dit niet zomaar opbergt, maar altijd met de patiënt bespreekt. De arts kan het schriftelijke euthanasieverzoek beschouwen als een uitnodiging om met de patiënt in gesprek te gaan over diens wensen en verwachtingen. Door gesprekken tussen de arts en de patiënt krijgt een schriftelijk euthanasieverzoek meer waarde en een duidelijkere betekenis. Het is belangrijk dat de arts aantekeningen maakt van de gesprekken met de patiënt en deze opslaat in het medisch dossier.
In gesprekken met de patiënt moet de arts ook ingaan op de mogelijkheden en onmogelijkheden van een schriftelijk euthanasieverzoek. Het is belangrijk om onterechte verwachtingen te voorkomen en weg te nemen. De arts moet ook duidelijk aangeven of hij zelf bereid is om in de beschreven situatie euthanasie uit te voeren. De patiënt moet weten dat een schriftelijk euthanasieverzoek geen garantie biedt op euthanasie en dat hij dit dus niet op die manier kan ‘regelen’. Immers, op het moment dat de situatie zoals beschreven in het schriftelijke euthanasieverzoek is aangebroken, ontbreekt soms de wettelijke en professionele mogelijkheid om euthanasie uit te voeren. Bijvoorbeeld omdat niet aan alle zorgvuldigheidseisen in de euthanasiewet is voldaan.
Ook als er geen euthanasie plaatsvindt, kan een schriftelijk euthanasieverzoek van een patiënt die later wilsonbekwaam ter zake is geworden van belang zijn. Het kan de arts, de patiënt of de vertegenwoordiger houvast geven bij de keuze voor het inzetten van zorgverlening of het afzien van levensverlengende handelingen.
Schriftelijk euthanasieverzoek
In een schriftelijk euthanasieverzoek kan een patiënt aangeven onder welke omstandigheden hij euthanasie zou willen. Zo’n euthanasieverzoek biedt echter geen garantie voor euthanasie. Een arts is immers nooit verplicht om euthanasie uit te voeren. Een schriftelijk euthanasieverzoek alleen is ook nooit voldoende om euthanasie uit te voeren, omdat aan alle zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet moet zijn voldaan. Een schriftelijk euthanasieverzoek kan een mondeling verzoek wel vervangen als de patiënt op het moment van de euthanasie niet meer wilsbekwaam ter zake is.1 Zo’n situatie kan geleidelijk ontstaan, bijvoorbeeld in het geval van dementie. Maar zo’n situatie kan ook plotseling aan de orde zijn, zoals bij een beroerte of een ongeval. Een schriftelijk euthanasieverzoek is alleen een wettelijk vereiste voor die situaties waarin de patiënt wilsonbekwaam ter zake is geworden. In paragraaf 3.4.1 leest u meer over het schriftelijk euthanasieverzoek bij mensen die wilsonbekwaam ter zake zijn.
Een schriftelijk euthanasieverzoek is alleen geldig als de patiënt op het moment dat hij het verzoek opstelde, wilsbekwaam was en 16 jaar of ouder.2 Daarnaast moet het voorzien zijn van de naam en geboortedatum van de patiënt, de datum van het opstellen en de handtekening van de patiënt. Verder moet in het verzoek een beschrijving staan van de concrete omstandigheden waaronder een patiënt euthanasie wenst. Dit impliceert dat de patiënt het euthanasieverzoek zo veel mogelijk in eigen woorden opstelt, waarbij hij duidelijk aangeeft wat hij als uitzichtloos en ondraaglijk lijden beschouwt.
Standaardverklaringen geven de arts vaak onvoldoende houvast om te kunnen bepalen of de situatie waarin de patiënt zich op een gegeven moment bevindt zodanig is dat het euthanasieverzoek van toepassing is. Dat geldt ook voor het gebruik van te algemene termen, zoals ‘een voor mij onwaardige situatie’. De arts moet een patiënt die een schriftelijk euthanasieverzoek wil opstellen hierop wijzen en hem ondersteunen met goede voorlichting. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de patiënt om het schriftelijke euthanasieverzoek met de arts te bespreken, zowel op het moment dat hij het verzoek heeft opgesteld als op momenten dat hij het verzoek heeft geactualiseerd. De arts moet de patiënt wijzen op deze eigen verantwoordelijkheid.
Als de patiënt dat wil, kan de arts met de patiënt meedenken over hoe deze het schriftelijke euthanasieverzoek kan verwoorden. Ook anderen kunnen de patiënt hierbij helpen. Een naaste van de patiënt kan de verklaring ook (mede) voor de patiënt op schrift stellen, als de patiënt hiertoe zelf niet (meer) in staat is. In dat geval kan er nog steeds sprake zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, mits de patiënt wilsbekwaam ter zake is.
Weloverwogenheid
Een verzoek om euthanasie moet naast vrijwillig ook weloverwogen zijn. Dit is het geval als de patiënt een zorgvuldige afweging heeft gemaakt op basis van voldoende (voor de patiënt begrijpelijke) informatie en als hij een helder inzicht heeft in zijn eigen (gezondheids)situatie. De arts moet nagaan of de patiënt het verzoek niet in een opwelling of in een acute situatie doet. Als de patiënt twijfels toont, bijvoorbeeld doordat hij wisselende signalen afgeeft, dan is dat reden voor extra behoedzaamheid. Dat geldt ook als de patiënt niet consistent is in zijn verzoek.
In het algemeen doen patiënt en arts er goed aan om het euthanasieverzoek meermalen in gesprekken aan de orde te stellen. De (gezondheids)situatie en de wensen van de patiënt kunnen immers veranderen. Ook is het belangrijk dat de wensen en verwachtingen van arts en patiënt op elkaar worden afgestemd. Toch hoeft een verzoek om euthanasie niet per se ‘duurzaam’ te zijn, in de zin dat het verzoek pas kan worden ingewilligd als het langere tijd wordt gehandhaafd. Het kan immers gebeuren dat de (gezondheids)situatie van een patiënt snel verslechtert, waardoor het tijdsverloop tussen verzoek en uitvoering (zeer) kort is. Er bestaat dan ook geen minimumlengte voor de tijd die de procedure zou moeten duren. Ook is er geen minimum te geven voor het aantal gesprekken dat de arts zou moeten voeren met de patiënt.
Interne vrijwilligheid
We spreken bij een euthanasieverzoek van interne vrijwilligheid als de patiënt wilsbekwaam is. Een wilsbekwame patiënt:
- kan op begrijpelijke wijze communiceren over het euthanasieverzoek;
- kan de relevante (medische) informatie begrijpen en heeft inzicht in zijn (gezondheids)situatie;
- kan de situatie en de gevolgen van euthanasie en eventuele alternatieven overzien; en
- kan duidelijk maken waarom hij euthanasie wil.
De wet stelt niet als eis dat er – als de patiënt wilsbekwaam is – een schriftelijk euthanasieverzoek moet zijn. Een mondeling verzoek is in die situatie voldoende. Het is wel belangrijk dat de arts aantekeningen van het mondelinge verzoek en de gesprekken daarover maakt in het medisch dossier van de patiënt. Daarnaast kan een schriftelijk euthanasieverzoek ondersteunend en verhelderend zijn in de gesprekken met de patiënt. Dat geldt helemaal als de patiënt moeilijk verbaal kan communiceren.
Het komt voor dat het verbaal communicatievermogen van de patiënt door ziekte afneemt of wordt bemoeilijkt. Soms kan de patiënt dan nog wel op andere manieren communiceren, zoals via handgebaren, knipperen met de ogen, of een spraakcomputer. Ook gedragsuitingen kunnen soms worden gezien als communicatieve uitingen. In die situaties moet de arts aannemelijk maken dat de uitingen van de patiënt gezien kunnen worden als een weloverwogen en vrijwillig verzoek.
Een eerder opgesteld schriftelijk euthanasieverzoek kan in dergelijke situaties ondersteunend zijn. De arts zal dit verzoek in samenhang met de actuele uitingen van de patiënt moeten bezien. Als een patiënt niet meer in staat is om een verzoek schriftelijk vast te leggen, dan kan een alternatief zijn om een audio- en/of video-opname te maken en deze op te nemen in het medisch dossier. Het moet dan wel duidelijk zijn wanneer deze opname is gemaakt en ten overstaan van wie de patiënt het verzoek heeft gedaan.
Belangrijk is dat de arts inzichtelijk kan maken waarom en op basis waarvan hij tot de overtuiging is gekomen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door in het medisch dossier aantekeningen te van gesprekken met de patiënt, de naasten, de betrokken zorgprofessionals en/of eerdere behandelaren.
Wilsbekwaamheid kan wisselen door de tijd heen. Ook is wilsbekwaamheid taakafhankelijk en kan een patiënt tegelijkertijd wilsbekwaam zijn voor de ene beslissing (bijvoorbeeld een verzoek om euthanasie) en wilsonbekwaam zijn voor de andere (bijvoorbeeld de keuze van een hypotheek). Twijfelt de arts over de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek? Dan is het van belang dat hij een ter zake deskundige – anders dan de SCEN-arts – inschakelt om dit te beoordelen. Te denken valt aan een psychiater, een specialist ouderengeneeskunde, klinisch geriater of een arts die geregistreerd is bij de VIA (Vereniging van Indicerende en adviserende Artsen).
1 Zie ook de Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek
2 Artikel 2 lid 2 euthanasiewet.
Een verzoek om euthanasie moet in alle gevallen van de patiënt zelf afkomstig zijn én vrijwillig en weloverwogen worden geuit. Is de arts daarvan niet overtuigd, dan kan hij het verzoek niet inwilligen. Doorgaans wordt dit verzoek mondeling gedaan, maar in een situatie van wilsonbekwaamheid ter zake kan een schriftelijk euthanasieverzoek het mondeling verzoek vervangen. Zie daarvoor paragraaf 3.4.1.
Een euthanasieverzoek wordt als ‘vrijwillig’ beschouwd als:
- de patiënt op het moment dat hij het verzoek deed, wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek (‘interne vrijwilligheid’); en
- de patiënt het verzoek heeft gedaan zonder onaanvaardbare invloed van anderen (‘externe vrijwilligheid’).
Er is sprake van ‘weloverwogenheid’ als een patiënt in staat is geweest om op basis van volledige informatie en een helder inzicht in de eigen (gezondheids)situatie, een zorgvuldige afweging te maken. Hieronder lichten we deze elementen verder toe.