De arts moet de overtuiging hebben dat er zowel naar medisch inzicht als in het licht van het schriftelijke euthanasieverzoek van de patiënt, geen redelijke andere oplossing is voor de actuele situatie waarin de patiënt zich bevindt. Omdat de patiënt zijn wil niet meer kan uiten, komt veel betekenis toe aan hetgeen de patiënt hierover in zijn schriftelijk euthanasieverzoek heeft opgenomen en erover heeft gezegd toen met hem nog wel communicatie mogelijk was.

  • De arts moet zich grondig beraden op andere mogelijkheden dan euthanasie om het lijden van de patiënt weg te nemen of te verminderen. Voorbeelden van andere mogelijkheden zijn palliatieve zorg of veranderingen in de zorg of de medicatie.

  • Soms heeft een patiënt in zijn schriftelijke euthanasieverzoek vermeld dat hij niet opgenomen wil worden in een bepaalde woon- of zorgvorm. Dit enkele feit betekent echter niet dat er altijd euthanasie kan plaatsvinden als de patiënt in die woon- of zorgvorm wordt opgenomen. Uit het schriftelijke euthanasieverzoek zal allereerst duidelijk moeten blijken waaruit voor de patiënt het (verwachte) ondraaglijk lijden bestaat. Euthanasie kan daarnaast alleen plaatsvinden als de arts ervan overtuigd is dat aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan. Dit betekent onder meer dat, om als arts te kunnen ingaan op een euthanasieverzoek, er sprake moet zijn van waarneembaar actueel lijden van de patiënt. De arts dient zich daarbij de vraag te stellen of een opname het actuele lijden van de patiënt naar verwachting kan verlichten. Omdat de patiënt zijn wil niet meer kan uiten, komt veel betekenis toe aan hetgeen de patiënt hierover in zijn schriftelijke wilsverklaring heeft opgenomen en er over heeft gezegd toen met hem nog wel communicatie mogelijk was. Zie ook paragraaf 2.7.1 Schriftelijk euthanasieverzoek

  • Ondanks dat de patiënt in het schriftelijke euthanasieverzoek heeft aangegeven niet opgenomen te willen worden, is een (acute) opname soms toch onvermijdelijk. Bijvoorbeeld als de huidige woonsituatie niet langer verantwoord is of als de naasten de zorg niet meer aankunnen. Als een patiënt eenmaal is opgenomen in een andere woon- of zorgvorm, kan het enige tijd duren voordat hij aan de situatie gewend is. Daarom is het nodig dat de arts enige tijd neemt voor de beoordeling of in dat geval aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan en eventueel kan worden ingegaan op het euthanasieverzoek.

  • Om vast te stellen of er redelijke opties zijn om het lijden van de patiënt te verlichten, wordt de arts geadviseerd om een ter zake deskundige te raadplegen (zie ook paragraaf 3.4.5). Als het lijden voortkomt uit probleemgedrag, kan hij gebruik maken van de richtlijn Probleemgedrag bij mensen met dementie . Als daarna overgegaan wordt tot palliatieve sedatie, dan kan de arts gebruik maken van de handreiking Palliatieve sedatie bij refractair probleemgedrag bij mensen met dementie .

De vierde zorgvuldigheidseis is dat de arts met de patiënt tot de overtuiging moet zijn gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is (zie paragraaf 2.7.4 voor een algemene toelichting op deze zorgvuldigheidseis).



  • De arts moet zich grondig beraden op andere mogelijkheden dan euthanasie om het lijden van de patiënt weg te nemen of te verminderen. Voorbeelden van andere mogelijkheden zijn palliatieve zorg of veranderingen in de zorg of de medicatie.

  • Soms heeft een patiënt in zijn schriftelijke euthanasieverzoek vermeld dat hij niet opgenomen wil worden in een bepaalde woon- of zorgvorm. Dit enkele feit betekent echter niet dat er altijd euthanasie kan plaatsvinden als de patiënt in die woon- of zorgvorm wordt opgenomen. Uit het schriftelijke euthanasieverzoek zal allereerst duidelijk moeten blijken waaruit voor de patiënt het (verwachte) ondraaglijk lijden bestaat. Euthanasie kan daarnaast alleen plaatsvinden als de arts ervan overtuigd is dat aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan. Dit betekent onder meer dat, om als arts te kunnen ingaan op een euthanasieverzoek, er sprake moet zijn van waarneembaar actueel lijden van de patiënt. De arts dient zich daarbij de vraag te stellen of een opname het actuele lijden van de patiënt naar verwachting kan verlichten. Omdat de patiënt zijn wil niet meer kan uiten, komt veel betekenis toe aan hetgeen de patiënt hierover in zijn schriftelijke wilsverklaring heeft opgenomen en er over heeft gezegd toen met hem nog wel communicatie mogelijk was. Zie ook paragraaf 2.7.1 Schriftelijk euthanasieverzoek

  • Ondanks dat de patiënt in het schriftelijke euthanasieverzoek heeft aangegeven niet opgenomen te willen worden, is een (acute) opname soms toch onvermijdelijk. Bijvoorbeeld als de huidige woonsituatie niet langer verantwoord is of als de naasten de zorg niet meer aankunnen. Als een patiënt eenmaal is opgenomen in een andere woon- of zorgvorm, kan het enige tijd duren voordat hij aan de situatie gewend is. Daarom is het nodig dat de arts enige tijd neemt voor de beoordeling of in dat geval aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan en eventueel kan worden ingegaan op het euthanasieverzoek.

  • Om vast te stellen of er redelijke opties zijn om het lijden van de patiënt te verlichten, wordt de arts geadviseerd om een ter zake deskundige te raadplegen (zie ook paragraaf 3.4.5). Als het lijden voortkomt uit probleemgedrag, kan hij gebruik maken van de richtlijn Probleemgedrag bij mensen met dementie . Als daarna overgegaan wordt tot palliatieve sedatie, dan kan de arts gebruik maken van de handreiking Palliatieve sedatie bij refractair probleemgedrag bij mensen met dementie .

De arts moet de overtuiging hebben dat er zowel naar medisch inzicht als in het licht van het schriftelijke euthanasieverzoek van de patiënt, geen redelijke andere oplossing is voor de actuele situatie waarin de patiënt zich bevindt. Omdat de patiënt zijn wil niet meer kan uiten, komt veel betekenis toe aan hetgeen de patiënt hierover in zijn schriftelijk euthanasieverzoek heeft opgenomen en erover heeft gezegd toen met hem nog wel communicatie mogelijk was.

De vierde zorgvuldigheidseis is dat de arts met de patiënt tot de overtuiging moet zijn gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is (zie paragraaf 2.7.4 voor een algemene toelichting op deze zorgvuldigheidseis).