Om in te kunnen gaan op een schriftelijk euthanasieverzoek, moet er bij de patiënt in ieder geval sprake zijn van actueel uitzichtloos en ondraaglijk lijden op het moment dat de uitvoering van de euthanasie aan de orde is.

  • Mogelijk heeft de patiënt in zijn schriftelijke euthanasieverzoek aangegeven dat hij zijn lijden als ondraaglijk beschouwt als zijn dementie vergevorderd is. Deze aanduiding alleen is echter niet voldoende om te concluderen dat er op dat moment ook daadwerkelijk sprake is van actueel ondraaglijk lijden.

  • Het enkele feit dat iemand vergevorderde dementie heeft, is onvoldoende grond voor euthanasie. Het lijden van de patiënt moet actueel en waarneembaar zijn. Dat wil zeggen dat de patiënt het op dat moment zelf moet ervaren. Een patiënt met vergevorderde dementie kan op verschillende manieren ondraaglijk lijden. Het lijden kan zowel psychisch als fysiek zijn en het gevolg zijn van de dementie of van een andere bijkomende aandoening. Ook als een andere aandoening ontbreekt, kan uit het gedrag van de patiënt blijken dat deze zodanig lijdt aan zijn voortgeschreden dementie, dat zijn lijden als ondraaglijk kan worden aangemerkt.

  • Bij het beoordelen van ondraaglijk lijden moet de arts grote behoedzaamheid betrachten. Naast het bestuderen van het medisch dossier, is het van belang dat de arts de patiënt gedurende langere tijd op meerdere momenten van de dag observeert. Daarnaast moet de arts volgens de KNMG altijd een of meer ter zake deskundige artsen raadplegen (zie ook paragraaf 3.4.5). Ook raadt de KNMG aan te spreken met de naasten van de patiënt en te overleggen met andere hulpverleners die een behandelrelatie met de patiënt hebben (gehad), of die bij diens dagelijkse verzorging betrokken zijn. De constateringen en afwegingen die de arts maakt, moet hij steeds zorgvuldig vastleggen in het medisch dossier van de patiënt en op het meldingsformulier.

  • Dementie is een ziekte waar (nog) geen genezing voor bestaat. In die zin is dementie medisch uitzichtloos. Maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat het lijden dat gepaard gaat met de dementie, ook altijd uitzichtloos is. Ook is het niet zo dat dementie voor iedere patiënt per definitie (ondraaglijk) lijden betekent. Een arts moet daarom altijd onderzoeken of er andere manieren zijn om het lijden te verlichten of indien mogelijk te verminderen. De KNMG adviseert om een ter zake deskundige te raadplegen, om na te gaan of er mogelijkheden zijn om de kwaliteit van leven te verbeteren.

  • Als er sprake is van probleemgedrag, is een zorgvuldige analyse van dat gedrag in relatie tot de ondraaglijkheid van het lijden essentieel. Daarbij kunnen alle uitingen van de patiënt – al dan niet verbaal en al dan niet betrekking hebbend op deze toestand – een rol spelen. De KNMG benadrukt het belang van het analyseren en kijken naar mogelijke oplossingen voor het probleemgedrag. Zie hiervoor ook de richtlijn Probleemgedrag bij mensen met dementie van Verenso.

De tweede zorgvuldigheidseis in de euthanasiewet is dat er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt (zie paragraaf 2.7.2 voor een algemene toelichting op deze zorgvuldigheidseis).


  • Mogelijk heeft de patiënt in zijn schriftelijke euthanasieverzoek aangegeven dat hij zijn lijden als ondraaglijk beschouwt als zijn dementie vergevorderd is. Deze aanduiding alleen is echter niet voldoende om te concluderen dat er op dat moment ook daadwerkelijk sprake is van actueel ondraaglijk lijden.

  • Het enkele feit dat iemand vergevorderde dementie heeft, is onvoldoende grond voor euthanasie. Het lijden van de patiënt moet actueel en waarneembaar zijn. Dat wil zeggen dat de patiënt het op dat moment zelf moet ervaren. Een patiënt met vergevorderde dementie kan op verschillende manieren ondraaglijk lijden. Het lijden kan zowel psychisch als fysiek zijn en het gevolg zijn van de dementie of van een andere bijkomende aandoening. Ook als een andere aandoening ontbreekt, kan uit het gedrag van de patiënt blijken dat deze zodanig lijdt aan zijn voortgeschreden dementie, dat zijn lijden als ondraaglijk kan worden aangemerkt.

  • Bij het beoordelen van ondraaglijk lijden moet de arts grote behoedzaamheid betrachten. Naast het bestuderen van het medisch dossier, is het van belang dat de arts de patiënt gedurende langere tijd op meerdere momenten van de dag observeert. Daarnaast moet de arts volgens de KNMG altijd een of meer ter zake deskundige artsen raadplegen (zie ook paragraaf 3.4.5). Ook raadt de KNMG aan te spreken met de naasten van de patiënt en te overleggen met andere hulpverleners die een behandelrelatie met de patiënt hebben (gehad), of die bij diens dagelijkse verzorging betrokken zijn. De constateringen en afwegingen die de arts maakt, moet hij steeds zorgvuldig vastleggen in het medisch dossier van de patiënt en op het meldingsformulier.

  • Dementie is een ziekte waar (nog) geen genezing voor bestaat. In die zin is dementie medisch uitzichtloos. Maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat het lijden dat gepaard gaat met de dementie, ook altijd uitzichtloos is. Ook is het niet zo dat dementie voor iedere patiënt per definitie (ondraaglijk) lijden betekent. Een arts moet daarom altijd onderzoeken of er andere manieren zijn om het lijden te verlichten of indien mogelijk te verminderen. De KNMG adviseert om een ter zake deskundige te raadplegen, om na te gaan of er mogelijkheden zijn om de kwaliteit van leven te verbeteren.

  • Als er sprake is van probleemgedrag, is een zorgvuldige analyse van dat gedrag in relatie tot de ondraaglijkheid van het lijden essentieel. Daarbij kunnen alle uitingen van de patiënt – al dan niet verbaal en al dan niet betrekking hebbend op deze toestand – een rol spelen. De KNMG benadrukt het belang van het analyseren en kijken naar mogelijke oplossingen voor het probleemgedrag. Zie hiervoor ook de richtlijn Probleemgedrag bij mensen met dementie van Verenso.

Om in te kunnen gaan op een schriftelijk euthanasieverzoek, moet er bij de patiënt in ieder geval sprake zijn van actueel uitzichtloos en ondraaglijk lijden op het moment dat de uitvoering van de euthanasie aan de orde is.

De tweede zorgvuldigheidseis in de euthanasiewet is dat er sprake moet zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt (zie paragraaf 2.7.2 voor een algemene toelichting op deze zorgvuldigheidseis).