De tweede zorgvuldigheidseis uit de euthanasiewet is dat de arts de overtuiging moet hebben dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden bij de patiënt. De arts zal beide aspecten zowel apart als tezamen moeten beoordelen en wegen.

Het lijden van de patiënt moet terug te voeren zijn op een medische grondslag, ofwel een conditie die als ziekte of als combinatie van ziekten/klachten kan worden aangemerkt. Die medische grondslag kan zowel somatisch als psychisch van aard zijn. De patiënt hoeft niet te lijden aan een levensbedreigende aandoening of in de stervensfase te verkeren.

Lijden kan bestaan uit verschillende dimensies, zoals somatisch, psychisch, psychosociaal en spiritueel. Het kan het gevolg zijn van (een optelsom van) klachten en aandoeningen, zoals pijn en benauwdheid, overheersende uitputting en moeheid, lichamelijke achteruitgang, uitzichtloosheid of afhankelijkheid. Lijden kan voortvloeien uit pijn, maar het kan ook bestaan uit een gevoel van ontluistering of verlies van waardigheid. Bovendien kan het voortkomen uit angst voor steeds verdergaande ontluistering of het vooruitzicht om niet meer waardig te kunnen sterven.

 Uitzichtloos lijden
Het lijden van een patiënt wordt als uitzichtloos beschouwd als:

  • de ziektes of aandoeningen die het lijden veroorzaken, niet te genezen zijn; en
  • het niet mogelijk is om de symptomen zodanig te verlichten dat daardoor het lijden dat de patiënt als ondraaglijk ervaart, verdwijnt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de mate van verbetering die door een interventie kan worden bereikt, de belasting die deze interventie voor de patiënt met zich meebrengt en de termijn waarop verbetering kan worden verwacht.

Bij de afweging of er sprake is van uitzichtloos lijden, speelt het professionele oordeel van de arts over het nog aanwezige behandel- en zorgperspectief een belangrijke rol. Dit oordeel moet de arts baseren op zijn medisch-professioneel inzicht dat de situatie waarin de patiënt zich bevindt niet meer afgewend of verbeterd kan worden.

Ondraaglijk lijden
De taxatie van het lijden van de patiënt berust enerzijds op de medische inschatting van diens prognose en anderzijds op de beleving van het (actuele) lijden door de patiënt zelf. Lijden kan worden omschreven als het ondervinden van smart. Het gaat om een ernstige toestand die door de patiënt als zodanig bewust wordt gevoeld en ervaren. Of het lijden in de beleving van de patiënt ondraaglijk is, kan alleen de patiënt zelf aangeven. De patiënt zal zelf duidelijk moeten maken waaruit de ondraaglijkheid van het lijden bestaat. Dit wordt beïnvloed door persoonlijke ervaringen en betekenissen, en door culturele waarden en normen.

De arts moet overtuigd zijn van de ondraaglijkheid van het lijden om te kunnen ingaan op een verzoek om euthanasie. Het gaat daarbij om een professionele beoordeling van de uitzichtloosheid in relatie tot de ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt. Vaak wordt hiervoor de term ‘invoelbaarheid’ gebruikt. Om ondraaglijk lijden in te voelen is het behulpzaam om het lijden van de patiënt te plaatsen in het licht van diens levensverhaal, ziektegeschiedenis, persoonlijkheid, normen en waarden en (lichamelijke en psychische) draagkracht. Omdat ondraaglijk lijden een persoonlijke ervaring is, moet de arts ervoor waken dat hij het lijden van de patiënt vanuit zijn eigen visie op lijden beoordeelt. Het gaat er dus niet om of de arts zelf in een gelijke situatie om euthanasie zou vragen, maar of de ondraaglijkheid van het lijden voor de arts invoelbaar is vanuit het perspectief van de patiënt.

De arts moet alle aspecten onderzoeken die tezamen het lijden voor de patiënt ondraaglijk maken. Vooral in complexe situaties is het aan te bevelen dat hij bij zijn afweging mede de deskundigheid van andere artsen, hulpverleners en/of naasten van de patiënt betrekt.

Beoordeling van het lijden
Vragen die behulpzaam kunnen zijn bij de beoordeling of er bij de patiënt sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, zijn onder meer:

  • is het waarschijnlijk dat de toestand van de patiënt nog voldoende verbetert? Of is het waarschijnlijk dat er alleen maar kans is op verslechtering?
  • wat kan de arts hier tegenover stellen en hoe redelijk is dat alternatief voor de patiënt?
  • hoe belastend is de behandeling ten opzichte van de draagkracht van de patiënt?
  • hoe ernstig is het functieverlies? En wat kan daar nog aan worden gedaan?
  • kan de patiënt nog een passende invulling geven aan zijn leven?

De tweede zorgvuldigheidseis uit de euthanasiewet is dat de arts de overtuiging moet hebben dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden bij de patiënt. De arts zal beide aspecten zowel apart als tezamen moeten beoordelen en wegen.

Het lijden van de patiënt moet terug te voeren zijn op een medische grondslag, ofwel een conditie die als ziekte of als combinatie van ziekten/klachten kan worden aangemerkt. Die medische grondslag kan zowel somatisch als psychisch van aard zijn. De patiënt hoeft niet te lijden aan een levensbedreigende aandoening of in de stervensfase te verkeren.

Lijden kan bestaan uit verschillende dimensies, zoals somatisch, psychisch, psychosociaal en spiritueel. Het kan het gevolg zijn van (een optelsom van) klachten en aandoeningen, zoals pijn en benauwdheid, overheersende uitputting en moeheid, lichamelijke achteruitgang, uitzichtloosheid of afhankelijkheid. Lijden kan voortvloeien uit pijn, maar het kan ook bestaan uit een gevoel van ontluistering of verlies van waardigheid. Bovendien kan het voortkomen uit angst voor steeds verdergaande ontluistering of het vooruitzicht om niet meer waardig te kunnen sterven.

 Uitzichtloos lijden
Het lijden van een patiënt wordt als uitzichtloos beschouwd als:

  • de ziektes of aandoeningen die het lijden veroorzaken, niet te genezen zijn; en
  • het niet mogelijk is om de symptomen zodanig te verlichten dat daardoor het lijden dat de patiënt als ondraaglijk ervaart, verdwijnt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de mate van verbetering die door een interventie kan worden bereikt, de belasting die deze interventie voor de patiënt met zich meebrengt en de termijn waarop verbetering kan worden verwacht.

Bij de afweging of er sprake is van uitzichtloos lijden, speelt het professionele oordeel van de arts over het nog aanwezige behandel- en zorgperspectief een belangrijke rol. Dit oordeel moet de arts baseren op zijn medisch-professioneel inzicht dat de situatie waarin de patiënt zich bevindt niet meer afgewend of verbeterd kan worden.

Ondraaglijk lijden
De taxatie van het lijden van de patiënt berust enerzijds op de medische inschatting van diens prognose en anderzijds op de beleving van het (actuele) lijden door de patiënt zelf. Lijden kan worden omschreven als het ondervinden van smart. Het gaat om een ernstige toestand die door de patiënt als zodanig bewust wordt gevoeld en ervaren. Of het lijden in de beleving van de patiënt ondraaglijk is, kan alleen de patiënt zelf aangeven. De patiënt zal zelf duidelijk moeten maken waaruit de ondraaglijkheid van het lijden bestaat. Dit wordt beïnvloed door persoonlijke ervaringen en betekenissen, en door culturele waarden en normen.

De arts moet overtuigd zijn van de ondraaglijkheid van het lijden om te kunnen ingaan op een verzoek om euthanasie. Het gaat daarbij om een professionele beoordeling van de uitzichtloosheid in relatie tot de ondraaglijkheid van het lijden van de patiënt. Vaak wordt hiervoor de term ‘invoelbaarheid’ gebruikt. Om ondraaglijk lijden in te voelen is het behulpzaam om het lijden van de patiënt te plaatsen in het licht van diens levensverhaal, ziektegeschiedenis, persoonlijkheid, normen en waarden en (lichamelijke en psychische) draagkracht. Omdat ondraaglijk lijden een persoonlijke ervaring is, moet de arts ervoor waken dat hij het lijden van de patiënt vanuit zijn eigen visie op lijden beoordeelt. Het gaat er dus niet om of de arts zelf in een gelijke situatie om euthanasie zou vragen, maar of de ondraaglijkheid van het lijden voor de arts invoelbaar is vanuit het perspectief van de patiënt.

De arts moet alle aspecten onderzoeken die tezamen het lijden voor de patiënt ondraaglijk maken. Vooral in complexe situaties is het aan te bevelen dat hij bij zijn afweging mede de deskundigheid van andere artsen, hulpverleners en/of naasten van de patiënt betrekt.

Beoordeling van het lijden
Vragen die behulpzaam kunnen zijn bij de beoordeling of er bij de patiënt sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, zijn onder meer:

  • is het waarschijnlijk dat de toestand van de patiënt nog voldoende verbetert? Of is het waarschijnlijk dat er alleen maar kans is op verslechtering?
  • wat kan de arts hier tegenover stellen en hoe redelijk is dat alternatief voor de patiënt?
  • hoe belastend is de behandeling ten opzichte van de draagkracht van de patiënt?
  • hoe ernstig is het functieverlies? En wat kan daar nog aan worden gedaan?
  • kan de patiënt nog een passende invulling geven aan zijn leven?