De zorgvuldigheidseisen in de euthanasiewet houden in dat de arts:

  1. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt (zie paragraaf 2.7.1);
  2. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt (zie paragraaf 2.7.2);
  3. de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevindt en over diens vooruitzichten (zie paragraaf 2.7.3);
  4. met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is (zie paragraaf 2.7.4);
  5. ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over naleving van de zorgvuldigheidseisen a tot en met d (zie paragraaf 2.7.5); en
  6. de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitvoert (zie paragraaf 2.7.6).

In de paragrafen hierna worden de zorgvuldigheidseisen nader uitgewerkt. Deze uitwerking is, naast de wet, gebaseerd op de betekenis die in de loop der tijd aan de eisen is gegeven door de beroepsgroep, door (rechtelijke) uitspraken en door de toetsingspraktijk van de RTE.

De zorgvuldigheidseisen in de euthanasiewet houden in dat de arts:

  1. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt (zie paragraaf 2.7.1);
  2. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt (zie paragraaf 2.7.2);
  3. de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevindt en over diens vooruitzichten (zie paragraaf 2.7.3);
  4. met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is (zie paragraaf 2.7.4);
  5. ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over naleving van de zorgvuldigheidseisen a tot en met d (zie paragraaf 2.7.5); en
  6. de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitvoert (zie paragraaf 2.7.6).

In de paragrafen hierna worden de zorgvuldigheidseisen nader uitgewerkt. Deze uitwerking is, naast de wet, gebaseerd op de betekenis die in de loop der tijd aan de eisen is gegeven door de beroepsgroep, door (rechtelijke) uitspraken en door de toetsingspraktijk van de RTE.